26 juli 2007

Tibet, het dak van de wereld. Indrukwekkend is te zwak gezegd. Ik heb er intens van genoten ; nu komt de wroeging: de hele tijd geen blog bijgehouden! De lezer vergeve mij, ik ben nooit goed geweest in het uitdrukken van sterke emoties.

We rijden helemaal naar het bijna onbewoonde westen. Eindeloze vlakten en valleien op 4000, 4500 meter; hoogtewoestijnen; bergpassen boven 5000 meter. We zitten constant boven de top van de Mont-Blanc! Honderden, duizenden pieken boven de 6000 meter; boven 6500 meter begint de eeuwige sneeuw; wie hier een naam wil hebben moet al boven de 7000 meter uitsteken! Het duizelt in ons hoofd, letterlijk en figuurlijk hoogteziekte.

We wachten een namiddag en een voormiddag in het Everest basiskamp – op 5300 meter- tot het wolkengordijn eindelijk enkele minuten wegtrekt en de massieve reus nog eens 3600 meter boven ons, op geen 15 kilometer afstand in al zijn schitterend wit tegen de blauwe achtergrond aftekent; onveergetelijke minuten… wie daar probeert op te klimmen moet wel gek zijn…

We wandelen drie dagen rond de berg Kaiklash, de mythische Meru berg, ‘slechts’ 6700 meter maar wel heilig voor alle grote Aziatische godsdiensten; een steile piramide met de vier zijden precies in de vier windrichtingen; nog nooit heeft een mens een voet op de top gezet; we passeren duizenden pelgrims op de flanken, hallucinant! Zij doen ons traject rap-rap in 15 uur, in één dag, toch diegenen die lopen; de buikkruipers doen er drie weken over. De dag voordien viel op het hoogste punt van deze trek, 5700 meter, nog een jonge Indiër dood: een Tibetaanse vrouw legde dit met gebarentaal uit aan Lieve, net voor wij aan dit punt kwamen: haar gesticuleren was niet mis te verstaan. Op deze trek krijgen we ook eindelijk een ‘open-lucht-begraafplaats’ te zien; op een hoog punt worden de lichamen in stukjes gekapt en achtergelaten voor de gieren en honden; wij vinden er alleen nog de kleren, de gebruikte messen/bijlen (een bijl wordt nooit herbruikt), een stuk kaaksbeen en een grote plek gestold bloed.

Enkele dagen later wandelen we rond een stuk van het al even heilige Manasarovar-meer, op 4800 meter, en ontmoeten de hele dag geen levende ziel! Al even beklijvend, met aan de horizon rondom besneeuwde 7000-ers .We laten ons verleiden tot een heilig bad in het ijskoude water, er is toch niemand die ons hier ziet in ons blootje; hiermee spoelen we alle zonden van dit en enkele vorige levens van ons af.

Altijd sceptisch tegenover godsdienst, ging ik vooral naar Tibet voor de extreme natuur. Ik werd op mijn wensen bediend. Maar er viel niet aan de godsdienst te ontsnappen! Ik heb tempels en kloosters gezien voor de rest van mijn leven en misschien zelfs de volgende. Ooit waren er bijna 7000 en zat 5% van de bevolking achter de muren sutras te lezen, te mediteren of te debateren. De Chinezen hebben na 1959 de talrijke lijfeigenen die moesten werken om dit apparaat in stand te houden, vrijgelaten. Hoeveel kloosters er nu nog overblijven kwam ik niet te weten, in elk geval nog meer dan genoeg, rond de Kailash berg alleen al vijf, rond het meer idem-ditto. Is het de armoede en de moeilijkheden om in deze streek te overleven, die de bevolking zo (bij)gelovig gemaakt hebben? Het Tibetaans boedhisme is erg beinvloed door het vroegere volksgeloof in allerlei geesten. De goden, monsters en boeddhas lopen in de honderden, duizenden. In de kloosters houden de lagere monniken zich bezig met het blindelings aframmelen van de sutras, al dan niet met muziek; de hogere geestelijken, de lamas met mediteren, debateren en filosoferen over de ‘grote waarden van het leven’ of waarover de geschriften van de dalai lama en al zijn voorgangers-lamas ook mogen gaan: werken moeten zij niet doen. ( Ik moet denken aan het boek over Griekse filosofie dat ik juist las: ook de grote Griekse filosofen vonden dat werken te laag bij de grond voor hen was en ze dat beter aan slaven konden overlaten; dat was wel 2500 jaar geleden). Het gewone Tibetaanse volk is te dom om van die verhevenheden iets te kunnen verstaan, zij lezen de sutras niet – vroeger omdat ze niet konden lezen, nu omdat proberen begrijpen van het onbegrijpbare hen afgeraden wordt. Zij proberen vooral een upgrade van hun positie in een volgend leven te verkrijgen door nu goed te leven (ja, ze zijn een eerlijker en vriendelijker dan de doorsnee Chinees) en door zoveel mogelijk riten te vervullen: die riten bestaan uit het eindeloze draaien aan/met gebedstrommels, –molens, -kransen, het ophangen van zoveel mogelijk slierten gebedsvlaggen en het aanslepen van met gebeden gegraveerde stenen op ontoegankelijke plaatsen, het offeren aan de honderden verschillende boeddha’s van yak-vet, gerstebier en bij voorkeur geld; en het lopen van koras – rondjes rond heilige gebouwen, stenen, bergen, meren, gebedspalen enz: niet eén keer maar een heilig aantal keren, tot 103. De echte overtuigden kruipen soms kilometers plat op de buik, waarbij ze bij iedere stap opnieuw volledig rechtop gaan staan om zich dan terug in het stof te gooien. Arme drommels, maar het geeft niet: in een volgend leven komt die gezuiverde man/vrouw misschien terug als lama…

Het overgrote deel van Tibet is volgens mij onbewoonbaar: te hoog, te koud, te droog – ja, het regent/sneeuwt hier bijna nooit. Toch klampen hier en daar nomaden zich vast boven 4 of 5000 meter en overleven met hun yaks, schapen en geiten van een enkele grasspriet of een ander taai hoogte-onkruid. Ze leven zoals altijd al, eten vlees, drinken melk of boterthee, weven wol, koken en verwarmen met gedroogde yak-mest of geitekorrels, halen drinkwater uit een bergbeekje of meertje; steken hun broek af letterlijk waar ze staan en laten alle afval liggen waar het uitkomt. Gerst en aardappelen ruilen ze met de boeren uit de lagere valleien; zichzelf of hun kleren wassen is een onbekende luxe, en ze houden daar ook niet van. Is de moderniteit hier zichtbaar? Ja, ze hebben nu allemaal een zonnepaneel naast de tent en dus ’s avonds verlichting van een spaarlamp op een batterij en je hoort ze tot twee uur s’nachts nog praten. En naast hun paard staat een Chinese motorfiets. En de regering is begonnen met een vestigingsprogramma: ze betaalt de helft van de kosten indien de nomaden zich in een echt huis in een dorp willen vestigen; in alle bergdorpen wordt volop gebouwd, knappe huizen in Tibetaanse stijl…

Maar van een leien dakje verloopt het precies toch niet. In het dorpje Darchen, aan de voet van de Kailash berg, is in 1999 een stuwdammetje gebouwd met twee electrische generatoren op; het gebouwtje staat er vervallen bij, alle electronica kapotgeslagen, de kabels naar het dorp afgeknipt; in het dorp liggen putten die iets moeten te maken hebben met waterleiding of riolering: gevuld met afval; over de bergbeek ligt een betonnen brugje geschikt voor voertuigen: zonder opritten, je kan er te voet opklauteren en boven zit een verkoper van versgeslacht yakvlees.

De Tibetaanse boeren zitten op een hoopje in de enkele bebouwbare lager gelegen valleien van de Yarlung-Brahmapoetra en zijrivieren, lager dan 4000 meter, voor zover de bodem niet te veel uit keien bestaat. Hier en daar zie je een armtierig boompje. Daar vind je ook Lhasa-250.000 inwoners, en misschien een dozijn andere stadjes van meer dan 10.000 inwoners. Tussen de vijf-zes belangrijkste plaatsen loopt een asfaltbaan, in het hele westen is geen kilometer verharde weg te vinden. In het oosten van Tibet gaan de valleien over in diepe moeilijk toegankelijke kloven met bossen; verleidelijk voor een volgend bezoek want daar zijn we deze keer niet geraakt.

Aan de grote rijkversierde huizen te zien zijn sommige boerendorpen welvarend; maar stromend water of electriciteit is er niet; de vrouwen lopen elke dag met kruiken op de rug naar de beek of rivier, water wordt gekookt op parabolische spiegels van welk twee meter, die het zonnelicht concentreren; ’s avonds starten de welgestelden van het dorp hun generator op en kunnen ze dank zij hun satellietantenne TV kijken. Steden en stadjes zijn verdeeld in een oude stad in Tibetaanse bouwstijl, konische toelopende muren, witgekalkte muren met kleurrijke decoratie, en een moderne stad met veel Chinese invloeden. In zo’n oude stad hoef je alleen de electriciteits- en telefoonkabels weg te denken om terug in de middeleeuwen te stappen.

Alles wat modern is in Tibet komt uit China: wegen, electriciteit, communicatie, stromend water in de grootste steden, voertuigen, consumptiegoederen, eten… Toeristische gidsen vermelden expliciet: op deze plaats kan je iets gaan eten, want er is een Chinees restaurant; wijzelf moeten tot de laatste dag van ons bezoek met onze Tibetaanse en anti-chinese gids strijden opdat hij ons naar een Tibetaans restaurant zou willen brengen; iedereen lijkt ervan overtuigd dat de Tibetaanse keuken 1. niet te pruimen is voor Westerlingen 2. niet aan de allerelementairste hygiënische normen voldoet (het is waar, in de nomadententen waar we logeren zien we de kokkin met de hand de koeienstront in de kachel gooien en dan gewoon verder gaan met de bereiding van ons eten…)

Tibetanen hebben buiten spleetoogjes niets gemeen met Han-Chinezen; veel Chinese minderheden kan je niet of nauwelijks onderscheiden van een Han, maar hier gaat het wel degelijk om een ander volk, dat lange tijd bijna volledig geisoleerd van de wereld geleefd heeft. Dat Tibet vandaag bij China behoort heeft alles te maken met de doortastendheid van de Qing keizers. Die stuurden vanaf 1720 hun ambtenaren naar Lhasa om formeel het bewind van de dalai lama te superviseren; in de 19e eeuw liet de Russische tsaar zijn oog op Tibet vallen – ja kijk maar op de kaart, het ligt niet zover van het toenmalige tsarenrijk af!- en begin twintigste eeuw vielen de Britten binnen, veroverden Lhasa en wilden Tibet bij hun Indische kolonies inlijven; de Qing-keizers bleven bij hun verworven rechten, Russen en Britten moesten bakzeil halen. In 1913 liet de dalai lama weten dat hij het gezag van de pas uitgeroepen moderne Chinese republiek niet zag zitten, maar alle staten in de wereld bleven de souvereiniteit van China over Tibet erkennen. Het duurde tot 1951, drie burgeroorlogen en een wereldoorlog later, voordat de regering van China voldoende stabiel was om haar gezag in Tibet opnieuw te gaan herstellen. Dat gezag werd en wordt nog altijd door alle staten in de wereld erkend; wat sommigen vandaag als de ‘Chinese invasie van 1951’ beschrijven was toendertijd niet eens een debat in de UNO waard.

Een deel van China zijn is één zaak, goed overeenkomen met de Han-Chinezen is nog een andere zaak. Wij konden alleen maar via tolken met de Tibetanen spreken, maar toch. Dat de Chinezen de 7000 kloosters decimeerden door hun lijfeigenen en dus hun voornaamste bron van inkomsten af te pakken, daar spreekt niemand nog over, het moet hen logischerwijze veel meer vrienden dan vijanden gemaakt hebben. Daarentegen blijft de bittere smaak van de culturele revolutie, zelfs na veertig jaar: proberen om het geloof uit te roeien door de prestigieuze tempels en kloosters te sluiten en in sommige gevallen te vernielen, was blijkbaar meer dan één brug te ver in deze regio. De Chinezen hebben dat ook wel begrepen en achteraf subsidies gegeven om alles wat van waarde is te herstellen, hier wordt trouwens nog volop mee verder gegaan.

Halverwege de jaren 90 lanceerde China, dat altijd maar sneller begon vooruit te gaan, een grootscheeps langetermijn plan om de ‘achtergebleven gebieden van het westen’ te helpen bij de modernisering. Als we het over achtergebleven gebieden hebben, dan staat Tibet wel op de eerste rij. China heeft intussen enorme sommen geinvesteerd in het gebied; het spoor Beijing-Lhasa ligt er nog maar een jaar; de luchthaven van Lhasa is gloednieuw; in het moderne deel van Lhasa kan de toerist nu viersterrenhotels vinden; overal wordt koortsachtig gewerkt aan de verbetering van het wegennet en de telecommunicatie; geen bergpas zonder dat op de dichtstbijzijnde top een antennemast stond! Op de meest verafgelegen en idyllische plaatsen kwamen we plotseling terecht in een gigantische wegenbouwwerf van tientallen, soms honderden kilometers. Een stad als Lhasa kan mee met elke moderne Chinese stad. Het kon niet anders, de verbetering van de leef- en economische omstandigheden trekt Chinese gelukszoekers aan; in restaurants, winkels, zaakjes allerhande zie je Chinese uitbaters; ook dat geeft vandaag redenen tot spanning; gewiekste, hardwerkende Chinese zakenlui in concurrentie met meer scrupuleuze en minder actieve Tibetanen, er hoort geen tekening bij. Al ziet het er naar uit dat de economische boom van de rest van China ook naar hier aan het overslaan is en er voor iedereen voldoende brokken zullen zijn. Mijn gidsje van de Lonely Planet is maar een jaar of drie oud, het is onvoorstelbaar hoezeer het al verouderd is, wat er allemaal al bijgekomen is aan mogelijkheden.

Sommigen zien zelfs de trein als een bedreigende zwarte draak die de cultuur van Tibet zal kapotmaken, anderen zien het als een mogelijkheid om Tibet eindelijk uit de zwarte armoede te halen…

Wij verpozen een uurtje op het grote plein tegenover de Potola in Lhasa. De Potala is een burcht gebouwd in de 17e eeuw door de dalai lama toen hij voor het eerst naast godsdienstige leiderschap ook het werelds leiderschap in zijn macht kreeg. Het gigantisch gebouw op de heuvel verplettert letterlijk de arme drommels die aan de voet woonden. De Chinezen hebben er tegenover een soort Tian An Men plein in mini-versie aangelegd, met een monument van 35 meter hoog voor de bevrijding. Het monument is niets vergeleken met de burcht. Maar de symboliek ontgaat ons niet: in Beijing confronteert de moderne kolom voor de bevrijding op Tian An Men het oude keizerlijke regime van de Verboden Stad. Hier confronteert het Chinese monument de burcht van de paus-koning. Moderniteit tegenover middeleeuwen; toeristen trekken fotos van de burcht. Ik maak een foto van het monument, …